Karin van veldhoven

Auteur van fantasy jeugdboeken en young adults

Kallvarn – 2350 na Chr. – Planeet Parbyxor

Er was inmiddels een week voorbij sinds de dag dat Anna in een hermetisch afgesloten luchtkoker in Kallvarn was aangekomen. De onzichtbare handen hadden haar er bruut uitgetild en ergens buiten neergekwakt. Meer kon ze zich niet herinneren.

Itar had haar gezegd dat Kallvarn een stad was op de planeet Parbyxor. En die lag lichtjaren verwijderd van de Aarde. Contact met de Aarde was niet mogelijk en teruggaan naar huis kon weleens lang gaan duren. Ze had gegild en met van alles gegooid en toen was ze rustig geworden. Zomaar opeens had ze zich overgegeven aan het hier en nu; net als tijdens die nacht van de Grote Transformatie.

De eerste nacht in de hut had de sirene geklonken. Door het oorverdovende geluid was ze wakker geworden. Even dacht Anna dat ze de sirene van thuis hoorde die elke eerste maandag van de maand door de straten klonk. Toen keek ze in het gehavende gezicht van Itar die naast haar zat. Ze schreeuwde, omdat ze hem niet kende. Die littekens registreerde haar brein niet eens. Anna kroop op handen en voeten bij hem vandaan en ging in de hoek op de grond zitten. Itar wilde haar waarschuwen, maar de aarde scheurde al en een deel van het dak stortte in. Anna had getrild van angst en moest over vuurkraters heen springen om niet in een afgrond te vallen. Op dat moment schakelde haar brein Angsthaas uit en ging over op overleven. Anna gilde niet meer en haar hoofd werd helder. Ze rook vuur, ze zag water kolken, en ze hoorde de donder bulderen, alsof de hemel besloten had om neer te storten. Met de hulp van Itar klauterde ze over brokken steen. Ze hadden een beschutte plek gevonden om te wachten totdat de Grote Transformatie was voltooid.

Er was een futuristische stad uit de grond gestampt. Boven de stad was een treinspoor met stations aangelegd. Deze waren bereikbaar via kabelbaantjes. Een skyline van duizenden woontorens, flats, en kantoren. Alles was wit, gestileerd en van glimmend staal en ijzer. In het midden van de stad was een groot gebouw dat leek op een ouderwets kasteel met een heuse donjon. De donjon was – uiteraard – van staal en ijzer, maar in tegenstelling tot alle andere gebouwen, waren de ramen van glas-in-lood. Valnox’ beeltenis was in glas-in-lood uitgebeeld.

Nadat het stil was geworden, had Itar haar naar een wagonnetje geleid en samen waren ze in zo’n karretje gestapt. Langzaam had de wagon zichzelf in gang gezet. Het enige wat Anna alsmaar had gefluisterd, was: ‘OMG!’ Op een bepaald moment zoefde hij sneller dan het licht over de rails. Anna was misselijk geworden en had over de reling gekotst. In plaats van haar uit te lachen had Itar haar gerustgesteld en gezegd dat ze eerst het woonadres moesten zien te vinden. Dat was gek genoeg minder moeilijk dan ze had gedacht. In de zak van haar jas had ze een gloednieuwe iPhone gevonden die was gaan piepen. Ze had de tune herkend en zag dat ze een appje had ontvangen van Valnox. Omdat een appje zo vertrouwd was, had ze gewoon zonder paniek kunnen handelen. Anna moest wel, wilde ze het er levend van afbrengen.

In de andere zak vond ze een toegangspas die als sleutel fungeerde. Samen waren ze afgedaald in zo’n karretje van een kabelbaantje. Eenmaal beneden was het druk geweest in de stationshal. Anna had allerlei menselijk uitziende figuren gezien. Geen aliens zoals in een science fiction film. Idioot, maar dat had ze nou wel verwacht. Ze had willen blijven staan om naar hen te kijken, maar Itar had haar zo’n beetje de hal uit gesleurd. Toen ze in een minder druk gedeelte van de stad waren, had hij gezegd dat het beter was als ze niet zo staarde. Het kon verkeerd worden opgevat. Anna had slechts geknikt. Via een soort Google Maps op haar iPhone hadden ze de woontoren 450 gevonden.

Appartement 198 bestond uit een woonkamer, keuken, badkamer, en twee slaapkamers. De ruimtes waren wit geschilderd, strak en onpersoonlijk ingericht. Er stonden geen planten, boekenkasten of frutseltjes op de kasten; er lag geen troep en alles was proper. Aan de muur hing een glazen scherm. Het was een videoscherm dat elke dag uit zichzelf aan- en uitging en een stroom aan nieuws liet zien en horen. De bedden waren opgemaakt met witte lakens en een wit dekbed. Anna en Itar konden op den duur geen wit meer zien. De koelkast was volgestouwd met eten en drank, dat dan weer wel.

En daar woonden ze nu een week. Ze hadden de stad verkend en Itar bleek een vriendelijke, sportieve jongen te zijn. Hij leidde haar met vaste hand door de stad en als hij verdachte figuren zag, sloeg hij een andere straat in. Hij had op geen enkel moment met haar geflirt en sliep altijd in zijn eigen bed. Een bepaald moment hadden ze zelfs gelachen om een flauwe grap.

Vandaag was alles anders. Itar ging alleen naar dat kasteel van Valnox. Via een videobericht had de leider van Kallvarn alle Verkenners bevolen om twaalf uur aanwezig te zijn. Hij had gemaakt vriendelijk gelachen. Dat was in ieder geval niet veranderd: Valnox was gewoon zichzelf. Kil. Afstandelijk. Kortaf. Met snelle passen liep hij naar het “kasteel”, het was niet ver van woontoren 450, tien minuten lopen. Bij de ingang van het gebouw was het druk; Itar moest wachten totdat ook hij werd gecontroleerd. Er heerste een opgewonden stemming, de Verkenners fluisterden met elkaar. Zoals gewoonlijk bemoeide Itar zich met niemand en ging zijn eigen gang. Hij koos een rij uit en wachtte, onderwijl kijkend en luisterend naar de anderen. De controle ging plots sneller, want ze waren laat. Valnox was blijkbaar al in de zaal aanwezig. Een Jager drukte een laserpistool op een metalen, ronde plaatje dat net onder zijn sleutelbeen in zijn lichaam was bevestigd. Zijn ID. Itar had het liever over een track en trace. Want dat was het: een systeem waarmee Valnox al zijn Verkenners in de gaten hield.

Itar was net op tijd binnen voordat de deur van de zaal werd gesloten. De jongen kreeg controle over zijn zenuwen, omdat hij zijn zesde, aangeboren zintuig automatisch inschakelde. Hij scande met zijn gele ogen de ruimte. Hij zag tussen de Verkenners de Onzichtbaren staan. Hij zag hen niet alleen, hij rook hun zweet en voelde hun spanning, hij hoorde hun gesis. Als geelogige was hij de enige die dit kon. Scannen, voelen, ruiken en horen met heel zijn lichaam.

Onzichtbaren waren de dienaren van Valnox: de hoogsten in rang en degenen die de Aardemensen naar Kallvarn haalde. Lokken was een beter woord. Soms met zachte hand en soms onder dwang, zoals bij Anna. Sommige Onzichtbaren draaiden zich geërgerd naar hem om; zij hadden gevoeld dat ze waren gezien. Itar schakelde onmiddellijk uit en hield zich voor de domme. Om Valnox te zien, hoefde hij zijn interne scan niet gebruiken. Het viel de jongen meteen op dat Valnox zich anders gedroeg dan normaal na een Grote Transformatie.

Zijn videobericht was daarvan – natuurlijk – een voorbode. Meestal liet hij het contact met de Verkenners aan zijn Jagers over. Bovendien zorgde het ID- systeem voor een adequate update. Maar vandaag mengde hij zich tussen de Verkenners en sprak met iedereen.

Ondertussen waren andere Verkenners bezig met het lezen van berichten op hun iPhone en anderen verlieten de zaal. Sommige Verkenners zochten Valnox zelf op en spraken geanimeerd met hem. Er ging ook een tune af op zijn iPhone. Een bericht: ga naar zaal 12, etage 5, schoudertas Anna.

Zonder verder op de andere Verkenners te letten, stapte hij in de lift die naar boven suisde. In de gang was niemand en alle deuren waren gesloten, op een na. Er brandde licht. Hij hield zijn zesde zintuig uit, hij durfde niet meer, hij werd bang. Dit was een bizar slecht teken. In de zaal was niemand. Het was er doodstil. In het midden van de zaal lag op een metalen tafel de schoudertas. Op de flap stond met koeienletters ANNA. Itar wilde al doorlopen, toen hij een hand op zijn schouder voelde drukken. De wijsvinger duwde hard op het metalen plaatje; een stroomstootje ging door zijn schouder, met als gevolg een stekende koppijn en felle sterretjes voor zijn ogen.

‘Itar,’ begroette Valnox hem. De man was achter een zwart gordijn tevoorschijn gekomen. Achter hem herkende Itar het meisje Eldizz. Ze was geen serveerster meer van een kroeg, maar ze was bevorderd tot Jager. Hoe? Wanneer? Wat had hij gemist?

Valnox lachte hem uit en beval: ‘Fouilleer hem!’

Zonder iets te zeggen ging ze met een lasergun over zijn hele lichaam en checkte nogmaals zijn ID. Op een scherm verschenen Itar en Anna. Winkel in, winkel uit. Tassen vol met kleding en schoenen. Een bezoekje aan het park, de bioscoop, een terrasje, met de trein en vooral op tijd naar bed. Niets wees op terroristische activiteiten.

Itar wantrouwde de man in elke vezel van zijn lijf. Dat veranderde niet, toen Valnox voor hem kwam staan en siste: ‘Luister, geelogige andersoortige. Als ik erachter kom, dat jij een blauwe steen bezit, vermoord ik je.’

Itar probeerde zo uitdrukkingsloos mogelijk voor zich uit te staren. Hij hoorde een bliepje; Eldizz had het scherm uitgedaan. Valnox drukte pesterig met zijn duim op het metalen plaatje. Dit keer voelde hij een steekvlam over zijn ruggengraat branden en snakte naar adem. Tegelijkertijd veranderde zijn groene bloed in koud water. Een litteken ontsierde zijn rug.

Locatie

Oude Huijbergsebaan 299

4625 CK

Bergen op Zoom

Openingstijden

Maandag t/m vrijdag 09:00 uur t/m 15:30 uur, zaterdag van 09:00 – 12:00 uur, zondag gesloten.