De grote verhalenmarkt
Het was leeg in de gangen van het verzorgingshuis, De Zorgvliet. Milan beende door de gangen, hij wilde op tijd bij zijn oma zijn. In zijn haast was hij bijna dat mondkapje vergeten, gelukkig had hij een zus die overal aan dacht. Die ochtend had zijn vader hem gebeld dat, als hij afscheid wilde nemen van oma, hij vandaag moest gaan. Milan en oma. Twee handen op één buik. Dat was altijd al zo geweest, maar sinds corona was hun band sterker geworden. Elke dag had hij buiten met zijn gitaar voor haar kamerraam gestaan. Elke dag had hij een paar deuntjes gespeeld. Toen de andere bewoners hem hoorden spelen, had hij ineens een heus publiek van wel 15 oudjes die met hem mee swingden.
Aan het einde van de gang was de kamer van zijn oma. De deur stond op een kiertje. Een verzorgster hielp haar in haar stoel.
‘Mevrouw van Driel, u kan veel beter in bed blijven. Dat is beter voor u,’ zei de verzorgster.
‘Nee, ik ga in de stoel zitten. Milan komt en ik wil niet dat hij zijn ouwe oma in bed ziet.’
Ze klonk zo helder als glas. Ging ze echt dood? Milan kon het nauwelijks geloven. De verzorgster zei hem gedag toen ze hem passeerde in de deuropening. Hij slikte zijn tranen in en stapte de kamer binnen. Zijn oma had hem al gezien, haar ogen glinsterden en ze riep: ‘Milan!’
Ze hield haar handen naar voren, haar armen wijd.
‘Hallo oma,’ begroette Milan, die de trilling in zijn stem probeerde te onderdrukken.
‘Milan, niet huilen,’ zei zijn oma zacht toen ze hem omhelsde.
‘Ik huil niet,’ zei hij stoer en lachte alweer breeduit. Hij ging tegenover haar in een stoel zitten, bij het raam. Ze zeiden niets en staarden allebei naar het grasveldje.
‘Ik vond het fijn dat je daar gespeeld hebt. Die oudjes hier zeiden dat je op Barry Hay leek, met die zonnebril,’ zei ze.
‘Nou, lekker is dat. Die gast kan mijn vader zijn,’ grapte Milan. Stiekem was hij natuurlijk opgetogen! Zijn oma lachte en werd toen ineens heel serieus.
‘Je hebt een moeilijk jaar gehad. En dan heb ik het niet over corona. Ik kon de scheiding van je ouders niet tegenhouden. Het spijt me.’
‘Je hoeft geen sorry te zeggen. Het is beter zo. Ze maakten alleen maar ruzie,’ zei Milan zacht. Terwijl hij sprak, zag hij dat de oude dame een oud zakhorloge in haar handen hield.
‘Wat heb je daar?’ vroeg hij nieuwsgierig. Mevrouw Van Driel glimlachte, zoals gewoonlijk had ze zijn aandacht, Milan zag alles, elk klein detail.
‘Toen ik mijn boeken schreef, ging ik altijd op reis in mijn fantasie. Met dit klokje,’ zei zijn oma. Haar stem klonk geheimzinnig. Milan boog verder naar voren en nam het antieke klokje van haar aan.
‘Hoe bedoel je?’
‘Je kunt eraan draaien, aan het knopje. Als je eraan draait, dan vlieg je weg. De wereld van de fantasie in,’ zei zijn oma ernstig.
‘Je maakt een grapje!’ zei Milan.
‘Ik ga dood. Niet nu meteen, maar morgen kan het weleens afgelopen zijn. Gisteren en eergisteren zijn er allemaal mensen geweest. Om afscheid te nemen. Ook mensen waar ik nauwelijks contact mee had. Ze komen dan, omdat ze dan een beroemd iemand kennen!’
Zijn oma gromde, ze had een hekel aan dat soort van mensen. Die alleen maar met haar spraken, omdat ze BN’er was. Ze zuchtte en de blik in haar ogen werd zachter.
‘Het liefst had ik mijn lezertjes gedag gezegd, maar dat gaat natuurlijk niet gebeuren. Ik heb een tekstje geschreven. Wil je dat op facebook zetten als ik er niet meer ben?’ vroeg ze.
Ze gaf hem een velletje, Milan las haar hanenpoten en voelde dat zijn ogen zich vulden met tranen.
‘Oma, je mag niet dood. Je schrijft zo mooi. Wie moet dan al die verhalen schrijven?’ vroeg Milan.
‘Dat ga jij doen, jongen. Heus. Jij gaat je vader niet opvolgen in dat suffe bedrijf maar je ouwe oma,’ zei ze.
‘Dat vindt hij nooit goed,’ zei Milan somber. ‘Met boeken schrijven verdien je niks. Kan je geen gezin onderhouden, zegt hij altijd.’
‘Jouw vader moet niet zo zeuren. Zoals ik al zei, heel veel mensen zijn geweest. Maar in de wereld van fantasie wonen mijn echte vrienden,’ zei ze. ‘Ik moet er heen om gedag te zeggen, maar ik durf niet alleen. Ik weet niet of ik het wel red. De reis is best wild, weet je. Ik wil dat je meegaat. Ik wil dat ze jou ontmoeten, zodat, als je er straks bent om hun verhalen te horen, je geen vreemde meer bent, snap je?’
‘Oma!’ zei Milan verbaasd. ‘Zo’n wereld bestaat toch niet!’
‘O, nee? Ben je er weleens geweest dan?’ vroeg zijn oma korzelig. ‘Wie geloof je nu? Je vader of mij?
Milan keek haar beschaamd aan en fluisterde: ‘Jou.’
‘Goed zo. Nou, draai aan het knopje,’ spoorde zijn oma hem aan. Milan treuzelde, en zag de opgetogen blik in de ogen van zijn oma. Of het nu waar was of niet; hij kon haar toch niet in de steek laten? Misschien was ze er morgen niet meer! Hij friemelde aan het knopje, trok hem eruit en begon te draaien.
‘Doe je ogen maar dicht,’ fluisterde zijn oma en pakte zijn hand stevig vast. ‘Voel je de wind door je haren?’
Milan had zijn ogen stijfdicht, voelde de wind langs zijn wang strelen en knikte.
‘Pas op! De gooootttt… We glijden naar beneden…’ gilde zijn oma opgetogen. Milan had haar hand losgelaten en gleed zijn oma voorbij in de goot die van takken en bladeren was.
‘Straks zie je een blauw gat daar moet je doorheen,’ riep zijn oma. Ze had het hem niet hoeven zeggen, want Milan was al door het gat geschoten en maakte een koprol. Hij was op een open plek in het bos. Zijn oma landde keurig op haar billen. Ze lachte.
‘Ha! Ik maakte in het begin ook altijd een koprol, maar nu niet meer. Een echte dame landt op haar billen. Kom je mee?’
Ze stak uitnodigend haar hand naar hem uit. Ook al was hij nu al twaalf en wilde hij niet meer de hand van zijn oma vasthouden, toch deed hij het. Milan keek zijn ogen uit.
‘Welkom in de wereld van de fantasie. Zie je die lichtgroene bomen en struiken. Het zijdezachte mos op de aarde? Kijk, er vliegen vogeltjes. En daar is Gijsje!’
Zijn oma stak haar andere arm uit en een blauwgroene papagaai landde op haar arm, Gijs krijste. Oma’s allereerste personage, het boek was een hit onder kleuters. De uitgever had pluchen Gijsjes laten maken, voor de kinderen, zodat ze een echt Gijsje hadden om mee te slapen. Milan schudde verdwaasd met zijn hoofd. Was Gijsje nu van pluche of was hij echt?
Het leek wel of zijn oma zijn vertwijfeling aanvoelde, want ze zei gretig: ‘Wil je Erin niet ontmoeten?’
Milan grijnsde; hij was dol op Erin. Hij had het boek in een ruk uitgelezen ondanks zijn dyslexie. Erin was een drakenstrijdster in oma’s laatste boek. Ze had Heer Zahar verslagen en had haar volk gered, maar er was een andere geheimzinnige figuur verschenen.
‘Er komt een deel twee, maar dat ga jij schrijven,’ had oma gezegd.
‘Milan! Kom je mee naar “De Grote Verhalenmarkt”? Daar is Erin,’ zei zijn oma en trok hem aan zijn mouw mee. Milan knikte slechts en liet zich meetrekken, ondertussen keek hij zijn ogen uit.
‘Oma zijn we echt in de wereld van de fantasie? Ik zie de Rode Ruiters uit de “De Steen der Wijzen” en Dametje Pindakaas bij haar huisje van noten. Is dit echt?’
‘Denk je nu echt dat ik al die figuren zelf verzonnen heb?’ vroeg zijn oma. Ze stond ineens stil, ze huilde en lachte tegelijk. Even leek het alsof ze iets wilde zeggen, maar ze beende ervandoor. Het viel Milan nu pas op dat zijn oma steeds beter begon te lopen, hij rende in een drafje achter haar aan. Plotseling stond hij midden in het bos op een open plek. Hij herkende het onmiddellijk: De Grote Verhalenmarkt. Hier werden de verhalen verteld, veranderd en weer opnieuw voorgelezen. Ieder boek begon hier, op deze plek. Altijd op pagina 5. Milan lachte en zwaaide uitbundig naar de wezens, dieren en mensen. Hij zag de dieren uit de kleuterboeken, de magiërs en tovenaars, de weerwolven en de wolvenjongen. En nog veel meer figuren. Milan wilde ze allemaal gedag zeggen, maar het waren er veel te veel. Zijn oma zat op een kei, omringd door haar personages. Ze kletste en knuffelde. Milan draaide zich naar haar om en kneep in zijn arm, om even zeker te weten of datgene wat hij zag wel klopte. Toen knalde een vuurvonk door de kruinen van de joekelbomen. Erin was onderweg! Ze stuurde haar draak behendig door de joekelbomen en landde precies voor zijn voeten op de grond. Erin gleed uit het zadel, sloeg met haar rechtervuist op haar hart en boog haar hoofd. Zonder er verder bij na te denken, deed Milan hetzelfde.
‘Erin!’ begroette zijn oma het drakenmeisje. ‘Je hebt Milan ontmoet.’
‘Moet hij mijn verhaal gaan vertellen?’ vroeg Erin verbaasd. ‘Hij durft niet eens de draak te begroeten!’
‘Was jij meteen een heldin?’ kraste Gijs.
‘Nee,’ zei ze, ‘Maar ik heb wel Zahar verslagen!’ Ze trok haar vuurzwaard uit de schede en zwaaide ermee in het rond. Milan deinsde achteruit toen de draak vuurspuwde.
‘Je doet nu wel zo stoer, maar je hebt wel vastgezeten in de Zwarte Toren,’ kraste Gijs weer.
‘Ja, dat klopt, Gijs,’ zei Milan geestdriftig. ‘Dat was super spannend en toen heeft de Witte Engel jou gered en het vuurzwaard gegeven.’ Milan dacht niet meer aan de draak die naast hem stond, hij duwde zijn snuit onder de oksel van de jongen.
‘En wat ga ik doen met die schim?’ vroeg Erin nieuwsgierig. Oma glimlachte bemoedigend naar Milan. De jongen dacht na en streelde ondertussen de draak over zijn nek. Hij voelde de schubben trillen en grijnsde naar de draak. ‘Egalo. Ik had een andere naam verzonnen.’
‘Een andere naam?’ hoonde Erin. ‘Welke dan?’
‘Arogran,’ zei Milan zonder aarzeling. De draak siste vuurvonkjes. ‘Ik heb het ook tegen oma gezegd en in deel twee komt een andere draak. Met Arogran ga jij de schim zoeken. En je wordt vrienden met Samradh.’
‘Samradh is een sukkel,’ gruwelde Erin.
‘Nee, hoor. Hij heeft vuurkrachten die uit zijn vingers komen, daarmee kan hij de schim oplichten. Hij vindt het spoor. En dan komen de tweeling, de rode tovenaar en een dief.’
‘En ik dan? Doe ik nog iets?’ vroeg Erin sip.
‘Tuurlijk. Jij blijft de heldin! Jij verslaat de schim. Aan het einde van het boek vormen jullie met elkaar een roversbende. Jullie bouwen een schip, De Arend, en daarmee varen jullie naar het land van de Witte Engelen, maar dan worden jullie overvallen door… Nou ja, dat komt in deel drie.’
‘Dat doe je mooi, Milan,’ fluisterde zijn oma. ‘Je hebt een prachtige fantasie. Ik had naar je moeten luisteren. Arogran is mooie naam voor de draak.’
Milan schudde zijn hoofd; hij kon het niet geloven, hij was weer gewoon in de kamer van zijn oma.
‘Waren we hier al die tijd?’ vroeg hij toch maar.
‘Misschien wel. Misschien niet… Ik hoopte altijd dat zo’n wereld zou bestaan. Dat ik met het klokje kon tijd reizen en al mijn personages echt kon omhelzen,’ zei zijn oma spijtig.
‘Dat deed je ook. Ik heb het zelf gezien,’ zei Milan en gaf zijn oma een knipoog.
‘Grapjas,’ zei ze zacht. ‘Ik moet gaan liggen. Wil je me naar bed brengen?’
Milan knikte en met zijn hulp klauterde de oude vrouw op haar bed. Ze probeerde te glimlachen, maar het kostte haar zichtbaar moeite. Milan haalde een glaasje water en ging op de rand van het bed zitten.
‘Bedankt, oma,’ fluisterde hij.
‘Nee, jij bedankt. Ik ben heel blij dat je hebt gevoeld dat je de fantasie hebt. Dat je ook een verhalenmarkt hebt. Ik wist het natuurlijk wel, maar het is fijn geweest. Ik heb ze gezien.’
Zijn oma zakte weg in de kussens en sloot dankbaar haar ogen. Na een tijdje schoot ze weer overeind en grabbelde tussen de lakens naar een amulet.
‘Hier, deze is voor jou,’ zei ze heel zacht en gaf de amulet aan haar kleinzoon.
‘Die is van jou,’ protesteerde hij.
‘Hier,’ zei ze op haar nu-moet-je-naar-mij-luisteren stem en duwde de amulet in zijn hand.
‘Luister, mijn uitgever weet dat jij deel twee gaat schrijven over Erin. Dat heb ik vorig jaar geregeld met ze. Ze geloven in je. Ze hebben je korte verhalen gelezen. Ga daar mee door en dan komt deel twee vanzelf. Erin heeft geduld.’
‘Maar jij schreef elk jaar een boek.’
‘Over mijn eerste echte boek heb ik drie jaar gedaan. Neem je tijd. Je moet groeien als schrijver. Groot worden. Je stijl leren begrijpen. Je personages leren kennen en fouten maken. Ik heb Henry gevraagd. Hij zal je helpen,’ zei ze en haalde piepend adem. Henry was oma’s redacteur bij de uitgever. Milan had de man een keer aan de telefoon gehad over zijn korte verhaal. Milan zuchtte en speelde met de amulet in zijn handen. Ze zeiden niets meer, alles hadden ze tegen elkaar gezegd.
‘Milan, wil je Gijs voor me pakken?’ vroeg zijn oma na een tijdje. Milan legde het beestje tussen haar gerimpelde handen en boog zich naar haar over, om haar een kus te geven. Zijn oma glimlachte naar hem, knuffelde hem een laatste keer en fluisterde: ‘Blijf je bij me zitten?’
Milan knikte slechts, knipperde zijn tranen weg en deed de amulet om zijn hals. De dag kroop voorbij. Milan pakte het schrift van zijn oma en vond een pen in de bureaula. Hij schreef aan een tafeltje over Erin en hun eerste ontmoeting in het land van de draken. Het werd vanzelf donker, de bureaulamp moest aan. De jonge schrijver keek naar zijn oma, haar hoofd was naar de muur gedraaid, Gijs was op de grond gegleden.
Milan huilde toen hij de koude hand voelde van zijn oma en belde zijn moeder.