Karin van veldhoven

Auteur van fantasy jeugdboeken en young adults

Het is een warme zondagmiddag als Oliver bij zijn opa en oma is. Oma is de aardappelen in dunne reepjes aan het snijden voor de patat. Opa zit in zijn luie stoel naar de televisie te kijken.

“Ik ga even naar opa’s bibliotheek,” schreeuwt Oliver boven de harde klanken van de televisie uit. Ergens achter zich hoort hij zijn opa iets murmelen.

Hij rent met twee treden tegelijk de trap op. Aan het einde van de gang is de deur naar zijn favoriete plekje. Een lichte zweem van lavendel en andere zomerse bloemen bereikt zijn neusgaten terwijl hij de deur opent. Het raam staat open, maar er komt geen zuchtje wind naar binnen. Buiten is het warm en de kamer voelt klammig aan. Monsieur Noire likt zijn zwarte vacht schoon bij het open raam. De kat krijgt wat grijze strepen in zijn vacht.

Zijn blik valt op het boek met de groene kaft met verwilderde bloemen. Hij pakt het uit de kast en gaat in de luie stoel van opa zitten.

Het glazen flesje met de groene inhoud staat op de hoge kast. Vorige keer was het hem al opgevallen. Hij strekt zijn hand uit, maar kan er net niet bij. Hij pakt het trapje dat opa altijd gebruikt om bij de bovenste boeken te komen. Zijn hand sluit om het flesje terwijl zweet over zijn gezicht druppelt. Met zijn andere hand strijkt hij zijn ravenzwarte haar uit zijn gezicht. Hij trekt de dop van de fles. Een geur van dennen en pas gevallen regen bereikt zijn neus. De substantie lijkt licht te kolken.

Oliver zet het flesje aan zijn lippen en neemt een slokje.

Alles om hem heen begint te draaien. Hij wordt weggerukt uit de bibliotheek.

Met een smak belandt hij op een bosachtige vochtige grond. Oliver rolt zich op zijn rug en kijkt omhoog. Metershoge bomen belemmeren deels het zicht naar de hemel. Een paars blauwe lucht? Waar is hij? Het bos voelt fris aan en er sijpelt wat water van de bladeren af. Er groeien bloemen bij de bomen. Van die mooie paarse en roze, Oliver kan niet op de naam komen. Groene ogen kijken hem vanuit de bosjes aan. Zodra hij een pas in de richting van de bosjes zet, zijn de ogen verdwenen. Er klinkt een hoop geritsel in de bosjes.

Onder zich voelt hij de bodem schudden. Verschrikt verstopt Oliver zich achter een struik. 

Een groep ridders op paarden rijdt in galop voorbij. De ridders zijn tot de tanden toe gewapend en dragen rode vaandels. Zodra de ridders voorbij zijn, kruipt Oliver uit zijn benarde positie en wil verder lopen.

“Halt, stop.”

Verschrikt draait Oliver zich om.

Achter hem staat een jongen met een kleine pony. De jongen heeft blond, krullend haar, blauwe ogen en zijn helm staat scheef op zijn hoofd.

“Wie ben jij en waar ben ik?” vraagt Oliver nieuwsgierig.

“Welkom in Pelargonia, ik ben prins Alexander. Wie bent u?” De prins komt van zijn pony af en is niet veel groter dan Oliver. Hij kijkt hem doordringend aan.

“Ik ben Oliver.” stamelt hij. “Pelargonia?”

Olivers hersenen draaien overuren, waar heeft die naam eerder gehoord?

Alexander fluit hard en binnen enkele ogenblikken staan er vijf ridders om hen heen.

Een man met een lange baard fluistert iets in Alexanders’ oor.

Alexander knikt en kijkt naar Oliver.

“Daar zou je zomaar eens gelijk in kunnen hebben, commandant Jeral. Pak de jongen. Hij gaat met ons mee.”

Voordat Oliver goed en wel in de gaten heeft wat er gebeurt, is hij ingesloten door vier ridders. Met wilde gebaren draaien ze lianen om hem heen. Oliver verzet zich tegen de lianen, door hard te bewegen.  De lianen winden zich steeds strakker om hem heen.

“Je gaat met ons mee, jongeman,” zegt commandant Jeral, terwijl hij Oliver voorop zijn paard zet met een kap over zijn hoofd.

Wanneer de mannen bij de nederzetting aankomen, is het aardedonker. De poort is gesloten. Commandant Jeral stapt van zijn paard af en bonkt met zijn vuist op de deur. Boven in de deur gaat een luikje open. Een man steekt zijn hoofd erdoorheen.

“Wat mot dat? De poort is gesloten.”

“Open de deur, lomperik, we hebben een cadeautje voor de koning,” zegt de commandant terwijl hij de kap van Olivers hoofd trekt.

“Wat, mmmm-maar.” De ogen van de wachter worden groot.

Snel doet hij het luikje dicht. Achter de deur worden grendels verschoven en een zware houten balk wordt van zijn plaats gehaald. De poort gaat krakend open.

“Mijn excuses, Commandant Jeral.” De man die de poort opent maakt een diepe buiging.

“Laat me erlangs lomperik,”

De wachter wordt met een ruwe beweging opzij geduwd.

“Jij komt met mij mee.” Commandant Jeral trekt Oliver van het paard.

Hij duwt de teugels van zijn paard in de handen van de wachter. Met grote passen loopt hij richting het kleine kasteel.

“Meekomen jij!” roept commandant Jeral.

Een onzichtbare hand duwt Oliver in de richting van het kasteel. Verzetten heeft geen zin. Het kasteel doemt voor hem op. Rode banieren staan op de kantelen te wapperen.

“Kijk eens vader, daar is hij, de jongen die ik tegenkwam in het bos. Wat denk je?”

De koning strijkt over zijn baardje. Hij bekijkt Oliver van top tot teen. Ravenzwart haar, donkere ogen, komt precies overeen met de beschrijving.

“Je zou er zomaar eens gelijk in kunnen hebben. Het is al laat. Morgen beslis ik verder wat er met hem gaat gebeuren.”

De koning wendt zich tot commandant Jeral.

“Breng hem naar de kerkers, geef hem te eten en zorg dat hij niet weer kan ontsnappen.”

“Weer ontsnappen? Dit moet een vergissing zijn.”  Vragend kijkt Oliver van de Koning naar prins Alexander.

“Stel je niet aan, we weten allemaal wat je hebt gedaan, Ryan.”

“Ryan? Ik heet Oliver.”

“Dat zeggen al die schurken. Verdwijn nu uit mijn ogen.”

Beneden in de kerker is het koud en donker. Het stinkt er verschrikkelijk. Kaarsen zorgen voor licht in de duisternis.

“Zet hem in de achterste cel en zorg ervoor dat hij niet kan ontsnappen.” Commandant Jeral geeft Oliver over aan een van de bewakers van de kerkers.

Jeral loopt weg, maar draait zich nog een keer om. Zijn vlijmscherpe mes hangt in zijn schede.

“Jij zal deze keer niet ontsnappen.”

De ochtendzon zorgt voor een streep licht in de kerker. Boven Oliver klinken snelle voetstappen. Het kasteel komt langzaam tot leven.

Hij rekt zich uit. Slapen op een bed van stro in een koude cel is geen pretje. Van binnen is hij helemaal verkleumd. Zijn maag rommelt.

De deur naar de kerkers gaat krakend open, Twee bedienden komen fluisterend richting zijn cel. Oliver kan net een paar woorden horen.

“Zou hij het echt zijn? Hij lijkt wel veel op Ryan.”

De bedienden komen dichterbij en openen het hek.

Achter de mannen in de schaduwen ziet Oliver groene ogen.

“Je ontbijt.”

Een van de mannen pakt de sleutel om de deur open te maken. De ander pakt zijn zwaard.

“Waag het niet om het tegen ons op te nemen.”

Een bord met een dampend goedje en een kan water worden snel in zijn cel gezet.

Het hek valt met een klik weer in het slot.

“Laat me eruit.” Oliver rammelt aan de tralies.

De geur van warme melk, havermout en appel bereikt zijn neusgaten. Hij zet de kom aan zijn mond en laat het warm ontbijt naar binnen glijden. Zijn lichaam verwarmd langzaam.

De felgroene ogen kijken hem aan uit de schaduwen.

“Ik komt u bevrijden,” zegt een krakende stem uit de duisternis.

Een mager wezen met slechts een groot verweerd t-shirt staat met een sleutel aan de andere kant van de tralies.

“Ik ben niet wie jij denkt dat ik ben.”

Het wezen glimlacht met scheve tanden: “precies de woorden van mijn meester.”

Hij steekt de sleutel in het slot en met een klik gaat de deur open.

Dankbaar pakt Oliver de mantel aan die hem wordt aangereikt.

“Nu moet we snel gaan. Zij koomt snel terug.”

Stilletjes verlaten ze de kerkers. In het kasteel is het een drukte van jewelste, waardoor ze niet opvallen.

Bij de poort staat Commandant Jeral te praten met dezelfde wachter als gisteravond.

Hij draait zich om en kijkt recht in de ogen van Oliver.

“Wel verdomme.”

Maar ze zijn de brug al over. Commandant Jeral rent achter ze aan.

Ze bereiken de boomgrens. Het wezen verdwijnt tussen de struiken.

Oliver kijkt achterom. De afstand tussen hem en de commandant wordt steeds kleiner.

Hij struikelt over een boomstronk. De val lijkt niet te stoppen. Alles wordt zwart. Dat was het dan, zijn enige kans.

Na enige tijd voelt hij iets nats en ruw achtigs op zijn wang. Langzaam opent hij zijn ogen. Hij staart in de ogen van een… kat. Monsieur Noire staart hem met zijn felgroene ogen aan. Hij gaat rechtop zitten in de luie stoel van Opa en Oma. Het boek dat hij aan het lezen is, valt op de grond. Zijn oog valt op de kaft. Pelargonia.

Monique Markus

Volg haar op Instagram: @fineart_by_mo

Locatie

Oude Huijbergsebaan 299

4625 CK

Bergen op Zoom

Openingstijden

Maandag t/m vrijdag 09:00 uur t/m 15:30 uur, zaterdag van 09:00 – 12:00 uur, zondag gesloten.